Blikjes met stipjes (Het Red Bull mysterie)


Er is iets dat me de afgelopen dagen bezig heeft gehouden. Niet continu, maar wel gewoon dat ik er aan loop te denken als ik geen andere zaken aan mijn hoofd heb. Red Bull. Rustig maar, ik ben niet verslaafd aan het drankje, hoewel ik soms wel eens een blikje ervan wegtik. Ik vind het merk gewoon interessant. Zo interessant dat ik er afgelopen woensdag besloot een webminar / college te organiseren rond het merk. Het thema was: hoe hebben ze het voor elkaar gekregen om in een jaar of twintig het op één na grootste frisdrankmerk van de wereld te worden? Antwoord: ze hebben briljante marketing.


Het online-college ging aardig, er waren zo’n tweehonderd belangstellenden die inlogden, omdat ze wilden weten hoe Red Bull en Ikea zo voorlopen op de concurrentie en waarom mensen rustig €2,50 neertellen voor een blikje ‘vleugelfris’ waarvan de productiekosten onder de €0,20 liggen.
Gedurende de sessie konden deelnemers reageren via de chat of ze mochten vragen stellen via de webcam. Over het algemeen kon ik de vragen vrij goed beantwoorden, maar toen kwam de vraag over de ‘stippen’. Hoe het zat met de stippen onder de blikjes, had dat ook met de marketing te maken?…..Ik had nog nooit van de stippen gehoord of stipjes gezien toen ik een blikje Red Bull kocht, dus kon de vraag eigenlijk niet zo goed beantwoorden, maar beloofde op onderzoek uit te gaan.
Nu wordt het mysterieus. Niet alle blikjes, maar ongeveer 20% van de blikjes Red Bull hebben op de onderkant van het blikje een stip staan. Het zijn niet echt stippen, maar meer een soort verfspatten. Rode, groene, blauwe en gele heb ik inmiddels gevonden. Er schijnen ook blikjes met paarse stippen in omloop te zijn, maar die heb ik bij de verschillende supermarkten nog niet kunnen vinden.
Op internet bestaan de raarste verhalen over de stippen. De verschillende kleuren zouden een andere smaak Red Bull vertegenwoordigen. Iets zuurder dan normaal, of juist iets zoeter. Sommige kleuren zouden zorgen voor ‘meer nasmaak’. Deze theorieën worden nergens onderbouwd met bronnen en ècht betrouwbaar lijken de sites die ze publiceren ook al niet.


Is het dan toch een kleine marketingtruc, waardoor mensen geneigd zijn om meer smaakjes te proberen? Dan zou dat toch wel groter uitgemeten worden door een merk dat marketing gebruikt om hun product zo vaak over de kop te laten gaan dat een ritje in de python er niks bij is?
Is het wellicht toeval? Het lijken inderdaad gewoon verfspatten te zijn die een foutje in het productieproces van het blikje aantonen. Maar wat ik dan wel vreemd vind, is dat dat bij geen enkel ander frisdrankmerk voorkomt en ook niet bij de light-variant van Red Bull (zelf gecontroleerd).


Ik ga de komende tijd op zoek naar antwoord op de vraag: waar zijn de mysterieuze stippen op de onderkant van de blikjes Red Bull voor? En het leuke is dat ik jullie op de hoogte ga houden van mijn zoektocht. Jullie en de tweehonderd studenten die mijn webminar bijwoonden, want die zijn inmiddels ook erg nieuwsgierig geworden. Meedenken en zoeken mag altijd!

Advertentie

Travo

Mijn vrouw is niet thuis en ik ben een beetje in de keuken aan rommelen. We eten soep die al netjes in een pannetje zit. Het enige wat ik hoef te doen is het gas aanzetten. Appeltje-eitje. De jongens hangen rond de bank. Ze spelen een spelletje of doen iets op de I-pad. Typisch tafereel van een uurtje of vijf. Mama moet eten met haar werk, dan mogen de jongens iets meer spelen en op de ipad. Ik controleer dat allemaal niet zo. Mijn oudste zoon (7) komt de keuken binnenlopen. “Papa, wat is een travo?”
Vorige week zat hij ook al een aflevering van het Klokhuis te kijken waar bevallingen in voorkomen.

Nu dus de vraag wat een travo is. Ik weet even niet zo goed hoe ik moet reageren. Ik bedoel…we zijn wel ruimdenkend over dat soort dingen thuis, maar om nou een jongetje van zeven precies uit te leggen hoe dat precies werkt met travestieten, vind ik op dit moment lastig. Mijn vrouw weet dat altijd op een makkelijke manier uit te leggen, maar die is er dus niet.

Wat me eigenlijk nog meer irriteert is dat hij weer iets zit te kijken, wat blijkbaar helemaal niet voor zijn leeftijd bedoeld is. “Wat de fuck zit je nu weer te kijken?” zeg ik. Ik loop naar de woonkamer om de Ipad te controleren.

Ik lijk vergeten te zijn dat hij tegenwoordig best snel is. Ik wandel. Hij trekt een sprint en is eerder bij de bank dan ik en duikt op de ipad. Hij schaamt zich duidelijk. “Hier met die ipad” roep ik nog. “Nee, nee, nee…Mathieu wilde dit kijken!”

Natuurlijk. Lekker makkelijk. Hij geeft zijn kleine broertje de schuld. Hij zit allerlei rare filmpjes te kijken en hij wijst naar de kleine die zich van geen kwaad bewust is. Hij heeft duidelijk iets te verbergen.

Hij kon net misschien iets sneller zijn, maar geloof me; ik ben nog steeds sterker. Met grote passen storm ik op ze af…”HIER met dat ding!”
Mijn jongste zoon (3) is het hier duidelijk niet mee eens. “Nee….ik wil verder kijken”. Ik besluit het over een andere boeg te gooien en wend me tot de jongste. Wetende dat hij toch zijn mond niet kan houden als je hem iets vraagt. “Wat wil je verder kijken?” Vraag ik. “Buuman” zegt de jongste

Ze kijken dus Buurman & Buurman. Ik snap waarom de oudste zich schaamde….Hij denkt natuurlijk dat ik hem te oud vind voor dit programma.

“Oh maar dat is papa’s lievelingsprogramma” zeg ik. Nog steeds afvragend wat travestieten met een kinderprogramma te maken hebben.
“Kom jongens….aan tafel. We eten soep”

Tijdens het eten staat de ipad op tafel(dat mag best als mama er niet is) en we kijken met zijn drieën naar de twee buurmannen en hun klusavonturen.

Dezelfde uitzending nog eens: “Hè buur, dat gaat zo niet lukken met die stroom, daar moeten we een Trafo tussenzetten”. Ik moet grinniken. Ik ben blij dat de ruimdenkende mama niet thuis is. Ze hadden niets begrepen van een uitleg over een verklede man!

Zomerjekkie

De transformatie duurde slechts één zomervakantie. De overgangsperiode van de derde naar de vierde klas van het Libanon Lyceum in Kralingen gebruikte ik om van image te switchen. Voor de vakantie liep ik nog dagelijks rond in trainingspak. Australian. Mijn ‘airmeksies’ (wel met lekgeprikte luchtkussentjes, want dat liep veel lekkerder) en mijn voeten waren zo aan elkaar gewend geraakt dat ze eraan vastgekleefd zaten. Niet dat ik een fanatieke ‘gabber’ was, maar een trainingspak zit gewoon echt lekker èn het was gemakkelijk met voetballen in de pauze op het pleintje naast de school. De kooi!

We speelden meestal met een mannetje of twaalf. Zes tegen zes met vliegende kiep! Onze bal lag altijd onder het bureau van Willem, de concierge. Vrijwel altijd dezelfde jongens. Sportschoenen, trainingspak. De rest van de mannen uit klas drie tot en met zes kon niet mee met het niveau, wilde niet bezweet in de klas zitten of was met hele andere dingen bezig. Heel soms kwamen er wel eens meisjes kijken bij de kooi. Als het mooi weer was zaten ze op het bankje naast het veldje half te kijken naar ons spel. Ik probeerde dan altijd een omhaal te maken. Op steen. Uitsloverig maar spectaculair.

Ná schooltijd speelden we meestal ook nog een paar potjes. Soms tot laat, meestal was ik al weg om huiswerk te maken als de laatsten weggingen. Het bankje werd dan bevolkt door kleine Marokkaantjes uit de buurt, die commentaar hadden op ons spel, maar zelf te klein of te slecht waren om mee te spelen. Eén van die gassies kon wel aardig ballen en mocht wel eens meedoen. Hij was een jaar of drie jonger dan wij (op die leeftijd scheelt dat nog veel), maar kon qua niveau echt goed met ons mee. Wanneer we oneven waren mocht hij als eerste inschuiven. Hij was wel een jankmuil die overal op liep te zeiken. Hij telde elk doelpunt en elke ‘panna’. Als hij niet mee mocht doen gaf ik hem wel eens een gulden om een blikje cola-light voor me te halen. “Voor het wisselgeld kun je dan een Chupachup kopen” zei ik.

Ik was die zomer naar Amerika geweest. Voor het eerst een verre vakantie en ik had m’n imageruil ruim van te voren ingepland. Het plan was duidelijk. Vanaf de meivakantie was ik niet meer naar de kapper geweest. De laatste twee maanden tot aan de zomervakantie leek dat voor anderen een soort van luiheid of gebrek aan geld voor de kapper, maar toen ik in september terugkeerde op school, kon ik het haar inmiddels achter mijn oren ‘vastzetten’. Dat was stap één.
De volgende stap was duidelijk en had alles te maken met mijn vakantie. Ik had gehoord dat de kleding van Ralph Lauren, Tommy Hilfiger en Timberland in de Verenigde staten stukken goedkoper was dan in Nederland, dus nu moest ik mijn vader zo gek krijgen om tijdens de vakantie een halve nieuwe garderobe voor me te sponsoren.

De eerste schooldag was ik een zenuwachtiger dan normaal. Benieuwd wat mensen zouden vinden. Mijn vader vond mijn nieuwe outfit een goed idee en was zo blij dat ik van mijn trainingspakkenperiode af was dat hij daar wel een paar meier voor over had gehad. Sterker nog; hij stak mijn broertje èn zichzelf ook gelijk in een nieuwe garderobe.
Ik nam plaats op mijn vaste plekje op het hek bij de ingang van de fietsenstalling. Wachtend op de mijn klasgenoten met een Chupachup en een blikje Cola Light. De meiden die bij mooi weer mijn omhalen ‘bewonderden’, kwamen eerst. Zij vonden het ‘best wel leuk’ en daar deed ik het een beetje voor.

“Wat heb jij nou aan?” Vroeg een vriend toen hij mij zag zitten….”Hoezo?” Vroeg ik onzeker maar strijdvaardig…”Zo kejje toch nie voeballen” Hij knikte daarbij met zijn hoofd een paar knikjes richting mijn nieuwe Timberlands. Grote lompe schoenen. Nonchalant gestrikt. Ik beet m’n Chupachup in tweeën. Kut!….Daar had ik niet zo over nagedacht

Mijn oude airmeksies kregen een vaste plaats onder Willems bureau. Voor de gymlessen en de pauzes. Alleen was het nog een beetje mijn weg zoeken met mijn nieuwe kleding. Polootjes, overhemden en V-hals-truien.

Het schooljaar was een paar weken bezig. Nazomer en flink ook. Ik hing mijn zomerjekkie van Ralph Lauren aan het hek en ging na schooltijd nog effe een potje spelen. De jankmuil mocht weer eens meedoen. Die fanatieke bloedhond werd steeds beter en hij wilde ook al geen cola meer voor me halen.
Met zijn goede linkerbeen schoot hij tegen mijn zomerjekkie. “Hé, kijkie uit, vriend!”.
Na een paar minuten raakte hij mijn jasje nog een keer. Hij mikte duidelijk.  “Hé, Jankmuil, laatste keer hè! “. “Zeik niet zo man……het is maar een zomerjekkie en nog een neppe ook”….Pleurisventje. Nooit meer een Chupachup van me gekregen.

Inmiddels loop ik het liefst weer in een trainingspak. Zit toch het lekkerst.  Bovendien hoef ik geen indruk meer te maken op meisjes op het bankje! Cola Light heb ik afgezworen. Willem zal m’n airmeksies inmiddels weggegooid hebben. Een Chupachup op zijn tijd moet kunnen.

De Jankmuil heeft z’n linkerbeen nog verder ontwikkeld. Ooit een fluwelen traptechiek. Nu iets minder. Via de top van de Premier League speelt hij nu in Turkije. Istanbul. Een perfecte plek om een nep zomerjekkie te scoren. Pleurisventje!
 

 

 

 

 

 

 

Leuk voor later, mijn fifteen minutes of fame!

Ergens in mijn huis, op zolder achter een schuifwand, bevindt zich een soort kruipruimte onder het schuine dak. In dit deel van het huis heb ik de troep opgeslagen die ik niet direct nodig heb of spullen die slechts één of een aantal keren per jaar gebruik. In de winter prop ik er mijn tuinkussens bij, zodat ze niet zo vochtig worden in de schuur.
Ergens achter de kussens, kerstspullen, koffers en weekendtassen staat een oude bananendoos waarin ik mijn persoonlijke spullen heb zitten. Spullen waarvan ik niet precies weet wat ik er mee moet, maar waarvan iedereen het zonde vindt om ze weg te gooien. De dingen die ‘leuk zijn voor later’.

Oude schoolschriftjes, schetsboeken, handgeschreven briefjes aan mijn moeder vol met fouten, tandloze schoolfoto’s, schoolfoto met een matje in mijn nek, zwemdiploma’s, Cito-uitslagen, mijn geboortekaartje, klassenfoto van de brugklas, een veterstrik- en een schooltuindiploma. Op de afscheidsfoto van groep acht heb ik mijn rolschaatsen aan. Dingen die vroeger een waarde hadden, maar nu zelden het daglicht zien en weggestopt zijn in een oude bananendoos.

Laatst moest ik er zijn, in mijn kruipruimte op zolder. Eigenlijk moest ik iets anders pakken. Iets dat waarschijnlijk nòg onbelangrijker was dan de bananendoos met ‘dingen die leuk zijn voor later’, want voordat ik had wat ik zocht, kwam ik de bananendoos tegen. Ik besloot dat we nu wel op een punt waren gekomen dat ‘later’ was. Alles wat in de doos zat moest dus leuk zijn.

Ik ging er eens goed voor op de grond liggen en bladerde een beetje door de spulletjes. Mijn schooltuindiploma uit groep 6 was vergeeld en had een klein gaatje bovenin. Ik kan het me niet herinneren, maar blijkbaar heb ik hem ooit trots met een punaise aan de muur van mijn kamertje geprikt.
Hoewel ik dacht een goed geheugen te hebben, kan ik van mijn klassenfoto van de brugklas slechts acht namen naar boven halen. Grappig om te zien, maar wanneer er een grote brand woedt in mijn huis, zal ik niet met uiterste inspanning proberen de Chiquitadoos te redden.

Mijn oog valt op een schoenendoos. Diadora, maat 43. Dat móeten voetbalschoenen zijn geweest. Ik ben benieuwd wat erin zit. Ik schud lichtelijk met de doos voor ik hem open. Hij is tamelijk zwaar. Als ik het deksel voorzichtig optil, weet ik het opeens weer. Oude Voetbal Internationals van de tijd dat ik nog journalist was. Niet alle exemplaren waarin ik heb meegeschreven, maar een selectie van leuke interviews of grappige en bijzondere verhalen. Het boek ‘Vijftig jaar betaald voetbal in Nederland’ waaraan ik meegewerkt heb, ligt bovenop.

Een half uurtje lees ik oude artikelen terug. Het haalt herinneringen naar boven en vaak glimlach ik even. Dan stuit ik op een ‘VI for Kids’ en mijn hart maakt een sprongetje. Iedereen op de redactie had een hekel aan artikelen voor de kids-editie, maar ik vond het geweldig om te doen. Rubrieken als ‘De hobby van’ en ‘het huisdier van’, zijn een tandje terug als je zojuist David Beckham hebt geïnterviewd, maar ik zag daar de humor juist van in.

Elke maand was er ook de rubriek ‘terug naar de basisschool met….’. Voetballers gingen dan kijken bij hun oude school en vertelden over hun tijd. Paar leuke fotootjes erbij en klaar. Het was altijd lastig om geschikte kandidaten voor deze rubriek te krijgen. Nicky Hofs en Theo Janssen hadden nooit op school gezeten en voor buitenlandse spelers was geen budget. Ook moest het wel een beetje een leuke reportage worden. Zo ging eens met David Mendes da Silva (NAC, destijds), naar een school in Rotterdam-West. Een klas met vrijwel alleen Marokkaantjes die David Mendes da Silva en NAC voor de rest niet zo boeiend vonden. Verhaal mislukt.

Deze editie ben ik met Alje Schut (destijds FC Utrecht) op pad geweest. Aardige gozer, mooie dag. My fifteen minutes of fame Ik citeer:
Niet ieder kind in de klas weet wie Alje Schut is als hij onaangekondigd groep 8 van montessorischool Oog in AL binnenstapt. ‘Wie is dat?’ fluistert een meisje zacht tegen vriendinnetje. ‘Dat is Alje Schut, de beste voetballer van FC Utrecht!’ zegt de jongen naast haar met veel bewondering. De verdediger zelf hoort de opmerking ook en glimlacht de jongen toe. Wanneer de kinderen eindelijk in de gaten hebben wat voor nationale bekendheid ze in hun klas hebben, worden er snel stukken papier tevoorschijn getoverd voor een handtekening. Zonder moeite tekent Schut netjes alle papiertjes terwijl hij met de kinderen een praatje maakt. Wanneer hij weer een pen en papier in zijn handen gedrukt krijgt, stopt hij even met signeren en bekijkt de pen goed. ‘Wat grappig is dat die pen heb ik vroeger ook gehad. Het is een speciale houten pen waarmee je beter leert schrijven’, zegt hij. Het meisje pakt voorzichtig de pen weer terug en kijkt vol trots om zich heen. Ze heeft dezelfde pen als Alje Schut ooit heeft gehad!’

Nadat de kinderen en ik hem vragen hebben gesteld is het tijd voor de rest van de school. Alle kinderen drommen op het schoolplein om de lokale held heen voor een handtekening.

“Na de vragenronde moet de voetballer nóg meer handtekeningen uitdelen. Nu moet hij krabbels zetten op etuis, agenda’s ballen en zelfs een paar schoenen. Als Schut het plein afloopt heeft hij een lamme hand gekregen van het uitdelen van handtekeningen. Gelukkig kent hij de school en neemt een sluiproute om te voorkomen dat hij nog meer attributen moet tekenen”

Ik stond op een meter of vijf van Alje, toen er een klein blond mannetje met een bril naast me kwam staan. ‘U bent toch de schrijver?’ vraagt hij. Voorzichtig knik ik ja. Hij strekt zijn armen uit met daarin een schrift en een pen. ‘Handtekening!’ roept hij uit. Even aarzel ik, maar wil de lulligste niet zijn. En zet mijn handtekening met mijn naam eronder. Wanneer de kinderen doorkrijgen dat er nóg meer handtekeningen bij een beroemdheid zijn te halen, komen ze massaal op me af. Vliegen op stroop.
“Wie bent u? vraagt een ander. “Ik ben de schrijver van het artikel”. Ze nemen er genoegen mee want ik moet blijven signeren. Schut kijkt al tekenend opzij en ik haal mijn schouders op. “Mooi zo!” roept hij. “Zo verdelen we het een beetje”.
De voetballer is eerder klaar met tekenen dan de schrijver, want als ik na een kwartier de laatste agenda signeer, staat hij me lachend op te wachten. ‘Kom op, hierheen voordat ze weer iets vinden dat we moeten tekenen’. In een drafje volg ik zijn sluiproute

Even voelde ik me Cristiano Ronaldo, Julio Iglesias en Eddy Wally in één. Mijn fitfeen minutes of fame op een basisschool in Oog in Al. Utrecht.

Als ik de schoenendoos in de bananendoos doe en alles weer terug in de kruipruimte zet, kan ik de gedachte niet onderdrukken. Over vijftien jaar ligt er in een vinexwijk ergens in de buurt van Utrecht een volwassen blonde, bebrilde man op zijn buik op zonder. Naast hem staat een bananendoos met daarin allerlei spullen. Oude foto’s en schoolschriftjes. Wanneer hij een schriftje openslaat moet hij glimlachen. Een handtekening van Alje Schut. Oud voetballer van FC Utrecht. Op een andere bladzijde staat een handtekening van Bob Schoute. Journalist. Lachend klapt hij het schriftje dicht. Blij dat zijn moeder het schrift heeft bewaard. Voor later!

De kijkdoos

image

Zes jaar geleden……

Toen bekend werd dat ik een zoon kreeg, kwamen de eerste vragen. ” Wat als hij nou niet van voetbal houdt?”. Blijkbaar zien de meeste mensen mij als groot voetbalkenner en liefhebber die daar problemen mee heeft . ” Maakt mij niet uit”  antwoordde ik. ” Hij moet vooral doen wat hij leuk vindt, dat vind ik veel belangrijker”. Dat meen ik echt. Nog steeds.

Vraag twee liet niet lang op zich wachten: ” Wat als je zoon voor ajax wordt?”. “Kan niet”  antwoordde ik. ” Ja, maar het is toch mogelijk dat hij zich afzet tegen zijn ouders en dat hij het tegenovergestelde doet?” ” Nee, kan niet!”. Dat meen ik echt. Nog steeds.

Nu…….

Mijn zoontje is vijf en houdt niet van voetbal. Soms houdt hij de schijn op en komt naast me op de bank zitten als ik een wedstrijd zit te kijken. Hij denkt dat hij me ermee pleziert. Ik laat hem zitten. Ik vind het fijn als hij naast me op de bank zit. Ik probeer hem kort uit te leggen wat er gebeurt op het veld. Vijf minuten duurt het meestal, dan gaat hij weer iets doen wat hem wel interesseert: spelen op zijn Nintendo DS, knutselen, iets met dinosaurussen, buiten bij het klimrek spelen of hard rondjes fietsen op het pleintje achter het huis.

Hij doet het goed op zwemles en als het een beetje meezit, haalt hij voor de grote vakantie zijn b-diploma. Daarna wil hij op wedstrijdzwemmen zegt hij. Stiekem doet hij nu ook al wedstrijd met de andere kinderen op zwemles, alleen weten die andere kinderen dat niet.

Vorig jaar……

“Volgende week tegen Groningen kan ik niet” zegt mijn Feyenoordmaatje Thijs “Familieweekend”. Hij overhandigt me zijn seizoenskaart met een ik-kan-er-ook-niets-aan-doen-maar-ik-kom-er-niet-onderuit-gebaar. We hebben de stilzwijgende afspraak dat wanneer de ander is verhinderd, door een geboekte vakantie of andere calamiteiten, we de seizoenkaart aan elkaar geven om er iemand blij mee te maken.  “Neem die kleine van je anders mee” oppert hij. “Die vindt dat nog niet leuk, dus dat denk ik niet” zeg ik snel. Die week probeer ik zijn ticket te slijten binnen mijn kennissenkring. Het is koud die week en FC Groningen is blijkbaar geen aantrekkelijke tegenstander. Neefjes, buren, oud-klasgenoten, collega’s. Op vrijdag weet ik genoeg; ik ga niet verder bedelen.

Als ik op zondag om een uur of half een mijn schoenen aantrek, regent het buiten. ” Ik ga met de auto hoor” zeg ik tegen mijn vrouw ” De fiets is te koud nu”.” Gaat er nog iemand mee?” vraagt ze. “Nee, heb mijn best er niet meer zo voor gedaan”.
” Waar ga je heen papa? Naar voetbal?”. Blijkbaar herkent hij mijn outfit -zwarte jas met capuchon, zwarte pet en sneakers- wanneer ik naar De Kuip ga. Ik wissel een blik met mijn vrouw, ze knikt. ” Heb je zin om mee te gaan?” vraag ik hem. Hij knikt en is dolblij. Alles wat we samen doen vindt hij leuk.

Een half uur later staan we in cafe de Ara, het vaste verzamelpunt voor thuiswedstrijden. Midden in de bruine kroeg staat een ouderwetse gaskachel en mijn zoon staat er een meter vandaan om zich een beetje te warmen. Hij staart naar alle hoofden en benen. De muziek, elke week hetzelfde repertoire, staat een beetje te hard naar zijn zin. In zijn handen een flesje sinas met een rietje. Om de paar minuten buigt een volwassen man zich over hem. Allemaal bekenden van papa. Of hij het een beetje naar zijn zin heeft en of hij nog een sinas lust. Hij knikt twee keer ja. Thuis mag hij bijna nooit sinas drinken.
“Eerste keer?” vragen ze aan mij ” Eerste keer!”  bevestig ik. Ook tegen degene die het niet vragen, zeg ik dat het zijn ‘eerste keer’ is! Het levert hem veel extra sinas op. Iedereen vertelt nog even over hun ‘eerste keer’ en hoe bijzonder het is.

De wedstrijd begint. Het juichen, klappen en zingen bij de opkomst van de spelers is nog wel leuk. Er worden vliegtuigjes gegooid. Na vijf minuten moet hij plassen. Die sinas natuurlijk! Papa moet mee. Na het plassen vermaken we ons tien minuten met het zoeken en gooien van vliegtuigjes. Weer plassen. Draaien. Wiebelen. Vliegtuigjes. Koud. Doelpunt. Juichen. Eng. Rust. Warme chocomel. Zitten. Vliegtuigjes. Plassen. Draaien. Wiebelen. Poepen. Vliegtuigjes. Draaien. In de zeventigste minuut weet ik het. Dit valt niet meer te rekken. Wanneer we naar buiten lopen scoort Groningen de 1-1. Als we in de auto naar huis zitten horen we op de radio dat Pelle de 2-1 maakt.  Experiment niet geslaagd!

Een paar maanden geleden…..

Er is een onbelangrijke wedstrijd op televisie, ik kijk er met een half oog naar. Hij komt naast me zitten, hij heeft zijn Nintendo DS op schoot. ” Papa, kun je me helpen om deze draak te verslaan, het lukt mij niet” Aangezien ik zelf, in het verleden,  ook een flink aantal potjes Super Mario in de vingers heb zitten, help ik hem af en toe. Ook ik faal bij mijn poging. “Kankerdraak” zegt hij. Geschrokken kijk ik hem aan. ” Hoe kom jij aan dat woord? Dat mag je nooit meer zeggen”. ” Maar de broer van een jongen bij mij op school zegt dat ook” verdedigt hij zichzelf. Hij merkt dat ik het meen als ik zeg dat ik het nooit meer van hem wil horen.

Vorige week…..

Vlak voordat hij naar bed moet, speel ik nog even met hem op zijn kamer. Hij heeft een soort tafelvoetbalspel van Playmobil. Of ik een potje met hem wil spelen. “Ik ben Feyenoord” zegt hij trots, wetende dat hij mij daar een plezier mee doet. “Wie moet ik dan zijn?” vraag ik. “Jij bent ajax” zegt hij. Geschokken kijk ik hem aan. “Nee, dat ben ik niet! Hoe kom jij  aan dat woord?” Een jongen uit zijn klas waar hij wel eens mee speelde had tijdens het voetbal gezegd dat hij Feyenoord was en mijn zoon moest dan maar ajax zijn. “Jij mag van mij geen ajax zijn, hoor je dat goed?!” ” Maar die jongen zegt dat!” “Dan zeg je maar tegen die jongen dat je vader heel kwaad op jou wordt als jij ajax bent”. Hij merkt dat ik het meen als ik zeg dat ik dat ik het nooit meer van hem wil horen.

Vandaag…..

Ik zit op de bank naar schaatsen te kijken, hij komt naast me zitten met zijn DS. Blijkbaar lukt het weer niet met de draak. Hij gooit zijn DS in de hoek. Boos. “Zullen we knutselen?” vraagt hij. “We zouden nog een keer een kijkdoos maken”. Omdat het schaatsen verder niet zo boeiend is, ga ik met hem aan de slag. We duiken in de mand van de tijdschriften en hij kiest plaatjes uit die hij in zijn kijkdoos wil plakken. Het is gezellig en ik geef hem een beetje sinas. Hij is trots op het resultaat en hij is nog trotser als hij merkt dat ik trots op hem ben. We zijn op de goede weg. Dat meen ik echt……..nog steeds!

PS: Tijdens het schrijven van dit stukje, zag mijn jongste zoon (1 jaar) de kans om een rauw ei in de keuken kapot te gooien. Kon ik weer met schoonmaakdoekjes en Andy in de weer om het allemaal weer schoon te krijgen.

Geschreven voor vaders van zonen. In het bijzonder voor Hugo, die Feyenoordsupporter is en binnenkort een zoon krijgt!

Niewie Bienenweg

Het is een onvermijdelijk fenomeen in het buitenland: de ‘hey my friend, where you from’- vraag. Meestal gesteld om je uiteindelijk een winkel of een restaurant in te lokken. Vaak antwoord ik om die reden nogal kortaf op die vraag: Holland. Soms zeg ik Russia of Turkmenistan, waarna ik simuleer geen andere taal te spreken.

Over de gehele wereld (buiten de VS om, want die snappen voor de rest weinig van Europese topografie), begint elke willekeurige Senegalees, Vietnamees, Egyptenaar of Mexicaan het woord ‘amsterdam’ in je oor te tetteren, wanneer jij het woord ‘Holland’ noemt.
Dan hebben ze aan mij een goeie, ik ben namelijk allergisch voor het woord amsterdam. Als ik op dat moment al niet geïrriteerd was door de hitte en dat gezeik aan mijn kop dat ik absoluut een kijkje in hun winkel moet nemen, dan word ik dat absoluut als een of andere vage Chinees amsteldam staat te blèren.

En ze weten het hè. Ze merken meteen dat ze een megafout gemaakt hebben. De ‘NO!!!’ komt uit mijn tenen en ik werp ze een vuile blik die ze die dag nog van geen enkele toerist hebben gekregen. Aan mij verkopen ze geen sleutelhangers, T-shirts, riksjaritjes of kokosnoten met een rietje meer.
Eigen Schud!

Dat was vroeger. Want toen, op een dag, kwam ik in Kaapverdië. Een mooie archipel in de Atlantische oceaan voor de Afrikaanse kust. Ongeveer een half miljoen inwoners, verdeeld over tien eilanden.

Hij had me al in het vizier, toen ik alleen op het strand liep, hij had ergens een kleedje liggen met namaak zonnebrillen. Donker persoon, dreadlocks, grote grijnzende smile, gouden tand. Typisch. ‘Hey man…..how are you?’. De standaard vraag. Ik bereidde me voor op standaardvraag nummer twee. Ik werd op mijn wenken bediend: ‘Where you from? Spain?’ (op één of andere manier, denken ze waar ter wereld ik ook ben, dat ik uit Spanje kom). No, Holland, zeg ik kortaf, voorbereidend om keihard door te lopen. ‘Ooh Rotterdam?’.

Rot-ter-dam? Zegtie nou Rotterdam?

Ik weet even niet wat ik moet zeggen. ‘Yes!’ stamel ik. ‘Rotterdam!’.
‘Niewie Bienenweg?’ Mijn nieuwe vriend lijkt te willen controleren of ik echt uit Rotterdam kom. Hij glimlacht nog steeds. ‘Nieuwe Binnenweg’ dreunt er na in mijn hoofd. Ik kijk. Ik glimlach. Ik omhels. Een traan welt op in mijn ooghoek. Ik sta op een parelwit strand, duizenden kilometers van huis. Het strand is verlaten en ik sta met een wildvreemde neger te knuffelen die me nu iets te hard ‘Niewie Bienenweg’ in mijn oor staat te tetteren.
Even werd ik iets te enthousiast. Rotown, Cafe Ari? Nee? Desire, De Lachende Paus misschien? Nee! Wel een broer die daar woonde en waar hij af en toe een pakketje naartoe stuurde. Adilson lopes. Ik moest hem zeker de groeten doen als ik weer terug was in Rotterdam.
Ik heb maar een zonnebril bij ‘m gekocht. Een neppe Ray-Ban voor veels te veel geld. Maar dat vond ik de ervaring waard.
Ik heb nog even aan hem gevraagd of hij amsterdam kende. Hij haalde zijn schouders op. ‘Is Holland too?’. ‘No, not important’.

Twee weken ben ik in Kaapverdië geweest. Ik ben met koffers vol waardeloze troep naar huis gegaan. Belazerd bij het leven! Ik ben elke winkel ingegaan. Veel te dure taxiritjes aangenomen. Veel geknuffeld. Puur en alleen om het enige magische woord wat ze allemaal kenden, omdat ze er een vriend,oude buurman of neef hebben wonen. Rotterdam. Niewie Bienenweg. Thuis.

Jòszef

Jòszef, mijn held, is vandaag vijftig geworden. Niet dat ik daar bij stilstond toen ik vanmorgen wakker werd, maar ik werd er vandaag tussen neus en lippen door mee geconfronteerd. Jòszef is Jòszef, hij behoeft geen achternaam in dit verhaal. Als de naam Jòszef valt in Rotterdam knikt iedereen instemmend. Jòszef is Jezus. Jòszef is Jozef, Jòszef is Ove, Jòszef is Gordon. Zonder zijn achternaam te noemen weet iedere Rotterdammer van boven de dertig, wie er bedoeld wordt: Jòszef. De tovenaar van Tatabanya.

Soms denk ik dat ik Jòszef zie lopen. Met zijn typische loopje slentert hij naar de kassa van een Lidl of een obscure C1000, rekent snel vier halve literblikken huismerkpils, een zak paprikachips en een blik knakworsten af. Hij roept iets naar zijn maten, een taal die ik niet machtig ben en stapt in een bouwvakkersbusje. Typisch Jòszef. Zelfde blokhoofd, zelfde matje in de nek, zelfde pens.

Soms droom ik nog wel eens over Jòszef. De slalom in Maastricht, het stifje in Groningen. Het hakje tegen Cambuur. In mijn herinnering scoorde Jòszef alleen in de tweede helft. Populair bij het legioen. Populairder zie je ze maar zelden. Jòszef gaf het gevoel dat ieder van ons kon wat hij kon. Dat kwam door zijn vlassnor en het shirt dat te strak om zijn lichaam zat. Topspits in de lichaam van een kroegbaas.

Ik ben ooit in Tatabanya geweest. Niet toevallig. Gepland. Als een soort bedevaart. Een middelgrote stad met zo’n 100.000 inwoners. Het straatbeeld wordt er nog steeds bepaald door Lada’s en Trabantjes. Grote grijze rijen flats. Oostblok puur sang. Het voetbalstadion bestaat uit rot beton en roestig ijzer. Ik heb er op de middenstip gestaan. De middenstip van Jòszef. In de kroeg naast het stadion wist de serveerster dat we uit Rotterdam kwamen. De enige toeristen die ooit in Tatabanya komen zijn Rotterdammers. Tientallen per jaar schijnen het te zijn. Op zoek naar een stukje nostalgie. Een stukje Jòszef.

Iemand als Jòszef vind je niet snel meer, daarom dit stukje. Jòszef is vandaag vijftig geworden, maar als ik eerlijk ben. Die oude kop, zijn snor, zijn bierbuik……Jòszef is voor mij nog nooit géén vijftig geweest!

W en Guus en het Tramhuis

1. Met bekende Nederlanders heb ik niet zoveel. In het verleden ben ik ze beroepsmatig nog wel eens tegengekomen, maar ik ben niet zo van de heldenverering. Een handtekening of met iemand op de foto, dat vind ik leuk voor kleine kinderen, mongolen en groepen dronken mensen. Ik vraag me er voor de rest vooral af wat je er mee moet, met een handtekening van Dries Roelvink, Wolter Kroes of Guus Meeuwis. Een krabbeltje op een stukje papier. Waar laat je dat als volwassen persoon? Zet je die ingelijst op je schoorsteenmantel of bewaar je die in een rommellaatje en gooi je hem na twee jaar bij een grote schoonmaak alsnog weg?

2. Bar Bodega ‘Het Oude Tramhuis’ bestaat niet meer, maar het was jarenlang een begrip in Rotterdam. Samen met Oud Bruin, Club Revolution, De Mauritsbar en de Daltons behoorde het Oude Tramhuis tot de foute tenten van nachtelijk Rotterdam. Als alles dicht was, kon je altijd nog naar Het Tramhuis. Zaak met nachtvergunning. Het is ongetwijfeld één van de kleinste kroegen waar ik ooit kwam. Het huisje bestaat nog. Als je het een keer wilt bekijken. Het staat op de kruising Eendrachtsplein, Oude- en Nieuwe Binnenweg, Westersingel. Ooit was het echt een huisje waar je op de tram kon wachten. Tegenwoordig is het een kebabzaak. Zonder nachtvergunning.
Na middernacht gingen de gordijnen bij Bar Bodega Het Oude Tramhuis altijd dicht en ging iedereen aan de u-vormige bar zitten. Of je stond ‘tweede ring’ wachten tot er een kruk vrijkwam. Er pasten hooguit dertig mensen in dé nachtkroeg van Rotterdam.
Het Oude Tramhuis, had een apart betaalsysteem. Ze werkten met een kaart. Een systeem dat ik verder op weinig plekken ben tegengekomen. Je krijgt bij binnenkomst een kaart met veel vakjes. Elk drankje wordt op je kaart bijgeschreven en aan het eind van de avond reken je je kaart af. Vaak klopte de rekening niet helemaal, maar niemand klaagde daar echt over.
Wanneer je je kaart verloren was moest je tweehonderd gulden contant aftikken. Er bestaan fabels dat mensen hun kaart met opzet kwijtraakten, omdat ze voor meer dan tweehonderd gulden hadden opgezopen, maar ik ben daar zelf nooit bijgeweest.

 3. In mijn eerste HBO-jaar, gingen alle eerstejaars op introductiekamp. Ik hou van dat soort kampen. Niet eens zozeer introductiekampen, maar kampen in het algemeen.
Het kamphuis, onderdeel van een groot complex waar scholen en verenigingen hun jaarlijkse uitje plannen, stond in Lunteren. Onderweg was ik vrienden geworden met W. Ik had hem al gespot in het gebouw van de Hogeschool Rotterdam en het leek mij wel een geschikte gozer. W kwam uit Brabant en was sportief genoeg om daar zelf grappen over te maken. Hij zei: ‘Ik ben met de trein gekomen, dat is weer eens wat anders dan de huifkar en de trekschuit’. Ik besloot vanaf dat moment om die week eens even de boel op stelten te zetten met W.(Over W heb ik nog zat verhalen te vertellen, maar dat misschien later).
De slaapzalen werden ingedeeld. Alle jongens lagen bijelkaar op de grootste zaal en W en ik kozen ervoor om allebei een benedenbed van een stapelbed te kiezen. Naast elkaar.
Alle jongens lagen een beetje op bed te niksen, het programma zou pas over een uur beginnen en buiten scheen de zon. Ik zei tegen W: “Laten we ons bed maar even in orde gaan maken, dan hoeven we dat vannacht niet meer te doen”. W vond het best. W vond alles wat ik deed prima.
De andere jongens lagen nog op hun onopgemaakte brits. Een jongen met een bril en een scheiding probeerde populair te doen. “Hey jongens” riep hij tegen de rest. “De mietjes van de zaal hebben we al gevonden, die zijn nu hun bed al aan het opmaken…haha”. Een groepje jongens die hij al op de heenreis om zich heen had verzameld lachte mee.
“Je moet je muil houden, kneus” zei ik. “Mensen die vrijwillig op Guus Meeuwis lijken, mogen sowieso niet praten.” Nu lachten meer mensen. Na wat krachttermen van onze kant, prepareerden W en ik ons bed en verlieten de slaapzaal. De jongen met de bril en de scheiding heette vanaf toen Guus. W en ik( in samenwerking met K, B en E) hebben hem nog twee dagen gepest met zijn Guus-uiterlijk, vooral ‘s nachts. Zijn echte naam zou ik niet eens meer weten. Zolang hij op de opleiding heeft gezeten, noemde iedereen hem Guus.

4. Het probleem bij Bar Bodega het oude Tramhuis was de uitsmijter. Hij liet je niet altijd binnen. Ten eerste omdat Het Tramhuis maar dertig klanten kon behappen, maar bovenal omdat hij gewoon een chagrijnige boerenlul was, die daar alleen stond voor zijn knakie fooi. Als je al naar binnen mocht, maakte hij je dat direct weer even duidelijk “Vergeet de portier niet straks hé!”.
De laatste keer dat ik in Het Tramhuis kwam, was ik maar vijf minuten binnen. Wat ik me ervan kan herinneren was het licht buiten. Dat betekent óf dat het in de zomer laat in de avond was óf ’s ochtends vroeg. Er zat geen hond in die toko en we deden met zijn drieën een drankje en we zijn even gaan pissen. Naar de wc gaan in Bar Bodega Het oude Tramhuis was sowieso een hele onderneming, je moest een levensgevaarlijke steile wenteltrap af. Aangezien er weinig mensen geheel nuchter in Het Tramhuis waren, lazerde er iedere avond wel weer iemand naar beneden.
Omdat het zo stil was, hadden we niet veel trek om te blijven hangen. Dus na één drankje rekenden we de kaart af en zowaar klopte de rekening daardoor een keer! Bij het passeren van de portier drukte ik hem een riks in zijn vuist. Stapmaatje N had hoogstwaarschijnlijk geen knaak meer, maar omdat hij maar een paar minuten binnen was geweest, dacht hij dat een gulden wel genoeg zou zijn.
” Wat denk je dat we hier staan te doen?” vroeg de uitsmijter. “We staan hier met zijn tweeën en jij geeft ons één gulden”. Ik wilde iets zeggen van “We zijn ook maar drie minuten binnengeweest”, maar N was me voor en zei: “Dan kunnen jullie lekker allebei een perenijsje kopen, hondenlul”. De uitsmijter maakte een paar dreigende stappen richting ons, maar wist dat hij de sprint toch ging verliezen.
Daarna mochten we nooit meer naar binnen.

5. Mijn eerste stappen in ‘het uitgaansleven’ waren in de Mauritsbar. Ik was een jaar of vijftien en uitgaan betekende in die tijd: op zaterdag om een uur of acht richting de stad; met vier klasgenoten naar de Mauritsbar; heel de avond tafelvoetbal spelen en twee cola drinken; voordat de uitsmijter kwam weggaan, zodat je hem geen fooi hoefde te geven; een Big Mac menu halen en de laatste metro naar huis pakken (mijn vader kwam me ook vaak ophalen).
Qua uitgaan stelde die hele Mauritsbar ook weinig voor. Er kwamen vage mensen, dat wel. Ooit sprak ik er met Turk van een jaar of veertig, die beweerde dat hij glas kon eten. Toen hij vroeg wat hij van me kreeg, als hij een hap uit zijn glas zou nemen. Zei ik:”Je krijgt niks van me, maar ik geloof je gewoon niet”. Toen nam hij een hap van zijn glas en begon er smakelijk op te kauwen. Nadat hij het glas door had geslikt, gaf ik hem toch maar een nieuw drankje. De muziek in de Mauritsbar was ook waardeloos. Veel top veertig, net als in Het Oude Tramhuis, dat letterlijk op een steenworp afstand lag, Scatman John en Gala. Op een avond hoorde ik er voor het eerst Per Spoor (kedeng, kedeng) van Guus Meeuwis. Het bleef lang in mijn hoofd zitten.
Een paar weken later was de tafelvoetbal verdwenen, waarschijnlijk omdat ze doorhadden dat we het heel de avond bezet hielden en maar een paar colaatjes dronken.
We gingen voortaan naar ‘De Grapevine’, een kroeg waar je spelletjes kon spelen en boven Shoarma kon eten.

6. Het moet een uur of zes ’s nachts zijn geweest. Leuke avond. Afzakkertje in Het Oude Tramhuis, een half jaar voordat we voorgoed niet meer welkom waren vanwege de perenijsjesactie. Binnen was het druk. Zeker twintig man. We hadden een barkruk en hadden daardoor direct contact met de kastelein. Daardoor ging het harder met de drankjes, waardoor de kans op een verkeerde rekening groter werd. Om zes uur in de morgen maak je je daar minder druk om, dat weten zij ook.
Er kwamen twee jongens binnen, ouder dan wij. Eén blank met bril en een scheiding in zijn haar, één donkere jongen met een haakneus. Ze stonden tweede ring, achter ons.
Er stond weer eens slechte muziek op, ‘De Après Skihut deel 1′. Om zes uur ’s ochtends, met de gordijnen dicht, kun je dat best meezingen vind ik. De jongen met de scheiding dacht daar anders over. ‘Dat is slecht voor je stembanden, schreeuwde hij, om mijn geschreeuw te overtreffen’. ‘Lekker belangrijk’ beet ik hem toe. De jongens begonnen aan te pappen, maar ik had geen zin in deze gasten. Ik vond ze rete-irritant. Negeren werkte niet bij de jongens van de tweede ring, dan maar afbluffen dacht ik. “Weet jij dat je op Guus Meeuwis lijkt?” snauwde ik.
Ik had dat zinnetje na het introductiekamp vaker gebruikt en het had tot nu toe altijd gewerkt om mensen voor lul te zetten” Dat hoor ik wel vaker” zei de jongen met de scheiding.
Omdat hij niet afdroop na mijn kat, besloot ik de jongens in ons territorium toe te laten. Toen er rustigere muziek op werd gezet en ik stopte met schreeuwen van foute muziek, papte de jongen weer aan. Hij vroeg wat ik deed in het dagelijks leven.
Dat vind ik altijd een typische vraag voor mensen die een beroep hebben waarvan niemand echt weet wat het betekent. Ik vertelde dat ik student was, maar ik voor de rest weinig zin om hem verder te vertellen wat mijn plannen en doelen waren in het leven. Deels omdat ik zelf nog geen idee had, deels omdat ik dat gewoon saaie gesprekken vind. Helemaal in het Tramhuis.
Om er een beetje overheen te lullen en uit beleefdheid vroeg ik wat hij deed.
‘Ik zit in de entertainment’ zei de bril. ‘Entertainment? Ben je goochelaar ofzo?’ vroeg ik een beetje smuikend. ‘Ik zing’ antwoordde hij vrij kalm. ‘Wat zing je dan?’ vroeg ik nieuwsgierig? ‘Nou, bijvoorbeeld Kedeng Kedeng’.
‘Flikker op man’ zei ik. ‘Jij bent écht Guus Meeuwis niet, je lijkt er misschien wel op, maar de échte Guus Meeuwis heeft een veel dikkere kop dan jij’.
Vreemd genoeg vatte hij mijn laatste opmerking op als een compliment.
‘Wat krijg ik van je als ik wel Guus Meeuwis ben?’, vroeg hij. ‘Niks’, antwoordde ik, ‘maar ik geloof je gewoon niet’. Wannabe-Guus pakte daarop zijn portemonnee, en toonde mij z’n rijbewijs. Gustaaf Stephanus Modestus Meeuwis. Guus vroeg om een drankje. ‘Ik had al gezegd dat je niks zou krijgen, en daar blijf ik bij!’ Een Turk die glas kan eten, vind ik knapper.
Toen Guus doorhad dat ik geen interesse had in zijn bekendheid, begon hij deze elders uit te venten. Hij liet zijn kaart achteloos op de bar liggen.
Ik drukte de kaart achterover, pakte de gevaarlijke draaitrap naar beneden en spoelde het gele kartonnetje door de WC. Guus moest bij vertrek 200 gulden dokken, maar kwam daar onderuit door zijn rijbewijs aan te tonen dat hij de echte Guus was. Hij moest dan wel zijn handtekening achterlaten op de achterkant van een bierviltje!

Guus is een kneus, maar dat wisten W en ik al lang!

Op zoek naar Alex, mijn vriend (1)

Alex was mijn vriend, althans, zo noemde hij mij altijd…My friend. Ik was een jaar of achttien, Alex was stukken ouder. Naar mijn weten heb ik hem nooit naar zijn leeftijd gevraagd, leeftijd vonden we niet belangrijk. Als ik er zo achteraf op terugkijk, was hij rond de veertig, maar zeker weten doe ik het niet. Bij dat soort mensen, is dat moeilijk schatten.

Iedere zaterdagavond vóór ik uitging, zag ik Alex. Soms even vluchtig. Soms zaten we een uur te praten. Alex hield zich op zaterdagavonden meestal op rond metrostation Stadhuis. Hij zat er op een bankje of doolde wat rond en sprak mensen aan. Bij onze eerste ontmoeting klampte hij mij aan, bedelde om wat geld om de nachtopvang te kunnen betalen. Iemand had mij geleerd om zwervers geen geld te doneren, want daar kochten ze alleen maar drugs van, je kon ze beter iets te eten geven. Toen ik Alex voorstelde om iets te eten voor hem te kopen, reageerde hij enthousiast. Hij had honger. We liepen samen naar de Mc Donalds. Zo begon onze ‘vriendschap’.

Alex was een dakloze, een zwerver en kwam uit Zuid-Afrika. Jo-Burg, townships. Ik knikte, maar wist van niets. Een neger. Bruin. Niet zwart. Wat opviel was zijn gebit. Er ontbraken twee tanden, maar de rest was smetteloos wit. Hij maakte op mij een verzorgde indruk. Voor een dakloze. Hij beweerde geen drugs te gebruiken en ik geloofde hem wel. Daar zag hij er te goed voor uit.

Elke week voordat ik richting Stadhuisplein, Hollywood of ander etablissement liep, zocht ik Alex even op voor een praatje. Na de eerste keer vroeg hij me nooit meer om geld, maar iedere week liepen we weer samen naar de Mac. Het moet er frappant uit hebben gezien. Post-puber, blank met een duidelijke kak-outfit. Ralph Lauren-bloesje, suède Timberlands, geflankeerd door een Afrikaanse dakloze. Alex wilde altijd salade, daar snapte ik niets van. Ik nam meestal een Quarter pounder. Alex nam altijd maar een paar hapjes van zijn salade, waarschijnlijk om zijn waardering te tonen. Daarna verstopte hij de plastic bak in de voering van zijn jas. ‘ Voor later’. Meestal zaten we daarna nog even op een bankje. Alex op de zitting. Ik met mijn voeten op de zitting en met mijn kont op de leuning. Zoals achttien-jarigen dat altijd pogen te doen. Voordat ik de stappen in het nachtleven zette drukte ik hem vaak nog een knaak of paar piek in zijn hand, net wat ik kon missen. Meestal wilde hij dat niet van me aannemen.

Alex was voor mij een goede manier om mijn Engels te oefenen. Hij vertelde mij over zijn Zuid-Afrika, over Apartheid. Zaterdagavond, Engels- en geschiedenisles één. Hij vertelde over zijn leven op straat. Hij had een rottende voet. Hij liet het me zien. Ik vond dat hij ermee naar de dokter moest. ‘Doctor? No, impossible!’ zei hij.
Toen ik voorstelde om met hem mee te gaan wuifde hij het weg. ‘Het gaat wel’.

Mensen krijgen andere vrienden, vooral op die leeftijd wisselt dat snel. Alex bleef mijn ‘vriend’, maar de rest van mijn vriendengroep veranderde. Ik studeerde en kwam niet zo vaak meer op ’t Stadhuis. Hollywood was helemaal Not-done! Daardoor zag ik Alex minder. Waarschijnlijk begreep hij het niet, want ik heb het hem nooit uitgelegd.

Tussen de een-na-laatste en laatste keer dat ik Alex zag, zat een paar maanden. Hij riep me vanaf een afstandje:
‘Hey Bobby, I missed you man……I’ve been looking for you, all the time!’. Ik voelde me schuldig, maar had een meisje bij me en vertelde Alex dat ik ‘haast’ had en drukte snel een joetje in zijn handen. We zouden elkaar snel weer zien beloofde ik. Dat was de laatste keer.

Het is nu vijftien jaar later en ik denk nog regelmatig aan mijn vriend. De enkele keer dat ik nog uitga in de stad, zoek ik altijd rond station Stadhuis, maar ik zie hem nooit. Heeft hij andere hangplek, in een andere stad? Hoe is het met zijn voet? Is hij terug naar Afrika?  Zou hij nog leven?

Voor mijn blogfans, maar helemaal voor mijzelf ga ik proberen deze vraag te beantwoorden. Ik ga op zoek naar Alex. De komende weken ga ik daklozen aanspreken en bellen naar instanties. Kijken of ik voor mezelf, maar ook voor jullie, duidelijk kan maken wat er gebeurd is met mijn vriend!

(wordt vervolgd)

Dé vervelende mededeling

In het onderwijs moet je soms harde mededelingen doen. Jij bent niet geschikt; jij zal vast hard geleerd hebben maar toch heb je een onvoldoende; je hebt niets ingeleverd dus heb je een één.
Omdat ik een aantal jaren, met tussenpozen, voor de klas heb gestaan, moest ik ook dergelijke mededelingen doen. Niet leuk, wel noodzakelijk.

Wesley was een jongen waar ik dit soort mededelingen vaker dan gemiddeld deed. Of hij echt Wesley heette, laat ik een beetje in het midden. Oud-leerlingen lezen ook mee. Hij had in ieder geval wel een Wesley-achtige naam. Wesley was op zich een leuke opgewekte jongen, zeventien jaar en evenveel kilootjes te veel. Wesley had elke dag een trainingspak aan naar school.

Jonge jongens zijn niet altijd even braaf als het om het inleveren van opdrachten en huiswerk gaat en ik moet zeggen dat ik aardig flexibel ben. Ik ben zelf ook een zeventien- jarige jongen in een trainingspak geweest, dus met een plausibele kutsmoes krijg je bij mij nog wel eens een dagje uitstel. Ik hoor excuses altijd glimlachend en quasi-goedgelovend aan.
Wesley kreeg ook uitstel. Meerdere keren zelfs voor de opdracht. Zijn computer was nét gecrashed op het moment dat hij het wilde inleveren. Twee dagen later had hij het écht naar mijn mail gestuurd en het was wel raar dat ik de opdracht niet had ontvangen, maar hij zou het vanavond nóg een keer sturen. Na de voetbaltraining dan. Daarna bleef het stil.

De week daarop moest ik cijfers inleveren, maar had in de tussentijd nog niets van Wesley ontvangen. Het vak communicatie. Ik zette een dikke onvoldoende achter zijn naam. Jammer knul, kans gehad, volgende blok beter!

– Even wat extra informatie over Wesley: Wesley voetbalt in het weekend. CKC, DCV, SVS, HOV, NOC, GLZ. Precies weet ik het niet meer, maar zijn club had in ieder geval drie letters die een onbenullige afkorting vormden. Luie middenvelder, heersend over de middencirkel. Een venijnig schot in de poten, waardoor hij in de jeugdelftallen van zijn club doelpuntjes meepikte door de penalties en vrije trappen te nemen. Op zondag speelde hij regelmatig mee met het tweede elftal. Soms zat hij bij het eerste op de bank –

Onaangekondigd stond ze bij de balie, de moeder van Wesley. Ze wilde met mij spreken. Zoals zo vaak verdraaien jongens van zeventien de feiten nog wel eens en ze kwam het gelijk halen. Ik haalde koffie en griste een paar plakken cake uit de werkruimte mee. Wesley werd uit de les gehaald en met een vette knipoog gaf ik hem het dikste plakje.
Wesley’s moeder wist niks van een computer die gecrashed was. Toen ze bleef doorhameren op de mail die Wesley écht gestuurd had, deed ik het voorstel om even zijn verzonden items te bekijken. Wesley was stil en rood.
Moeder erkende haar verlies, vooral nadat ik aan Wesley had gevraagd of hij écht dacht dat ik deze verhalen had geloofd.

Moeder, inmiddels een stuk milder, gooide het over een andere boeg. ‘Tja voetballen hé, dat is alles voor hem, daar stort hij zich helemaal op’. ‘Dat begrijp ik’ zei ik. ‘Ik heb zelf in mijn jeugd ook altijd gevoetbald.’ Nu kan ik het niet meer’ zei ik terwijl ik met mijn vlakke hand twee keer zachtjes op mijn knie sloeg. Ze knikte begrijpend. ‘Jammer’ zei ze. Ik mompelde iets van mhwoah terwijl ik mijn schouders lichtjes optilde.
‘Maar u moet begrijpen dat het voor Wesley van belang is dat hij zijn opleiding haalt, want met voetballen kan hij zijn brood niet verdienen’ zei ik samenzweerderig tegen de moeder van Wesley.

Moeder keek me aan. Wesley verslikte zich bijna in zijn tweede plak cake. Ze zagen water, nee ijs, branden. Ik probeerde nog te nuanceren: ‘Ja laten we eerlijk zijn, als hij écht heel goed was, had hij nu al in de Kuip gelopen toch?’ Totale paniek in hun ogen. Nu was ik de boodschapper van het kwaad. Door mij leken ze zich te realiseren dat hun droom misschien niet uit ging komen. Geen WK-Finale voor Wesley. Geen vuurwerk afsteken in de badkamer. Geen zusje van Yolanthe. Zelfs geen Sabia.

De droom waarvan de meeste jongens op hun twaalfde of dertiende doorhebben, dat het niet meer gaat gebeuren. Die droom sloeg ik tussen twee pakken cake aan diggelen voor Wesley. Het liefst had ik gewild dat Wesley zijn vader tegenover mij aan tafel zat. Want waarschijnlijk weet zijn vader dit al lang. Diep van binnen weten vaders als jongetjes een jaar of vier zijn of ‘het’ gaat gebeuren of niet.

‘Volgens mij zijn we klaar met dit gesprek’ zei moeder ineens. ‘Ga je mee Wes?’ Wesley stond op en keek begerig naar het laatste plakje cake , maar besloot resoluut het laatste uitgedroogde kontje te laten liggen.

Wesley heeft zijn opleiding niet afgemaakt. Hij is een sportopleiding gaan doen, die hij ook niet heeft afgemaakt. Zoals jullie wel zullen vermoeden speelt hij nog steeds niet in de Kuip. Al spit ik wel elke maandagmorgen de regionale sportkatern van het Algemeen Dagblad door op zoek naar zijn naam, die ik tot op heden nog niet ben tegengekomen.

Ik heb zelf een zoontje van vier en diep van binnen weet ik het al. Daar ben ik vader voor! Het gaat ‘m niet worden. Geen Kuip, geen WK-Finale. Hij is nog in de leeftijd dat hij denkt dat hij de bal harder schiet naarmate zijn aanloop langer is. Hij pakt de bal ook vaak in zijn handen of slaat er graag met een stok tegen.  

Bal. Stok…..Hockey. Golf…..Olympische spelen, WK, Btitisch open, lekkere wijven, mooie auto’s. Vuurwerk in je badkamer! Het komt helemaal goed!

Als hij straks uit school komt, gaan we het gelijk vieren. Met cake!