1. Met bekende Nederlanders heb ik niet zoveel. In het verleden ben ik ze beroepsmatig nog wel eens tegengekomen, maar ik ben niet zo van de heldenverering. Een handtekening of met iemand op de foto, dat vind ik leuk voor kleine kinderen, mongolen en groepen dronken mensen. Ik vraag me er voor de rest vooral af wat je er mee moet, met een handtekening van Dries Roelvink, Wolter Kroes of Guus Meeuwis. Een krabbeltje op een stukje papier. Waar laat je dat als volwassen persoon? Zet je die ingelijst op je schoorsteenmantel of bewaar je die in een rommellaatje en gooi je hem na twee jaar bij een grote schoonmaak alsnog weg?
2. Bar Bodega ‘Het Oude Tramhuis’ bestaat niet meer, maar het was jarenlang een begrip in Rotterdam. Samen met Oud Bruin, Club Revolution, De Mauritsbar en de Daltons behoorde het Oude Tramhuis tot de foute tenten van nachtelijk Rotterdam. Als alles dicht was, kon je altijd nog naar Het Tramhuis. Zaak met nachtvergunning. Het is ongetwijfeld één van de kleinste kroegen waar ik ooit kwam. Het huisje bestaat nog. Als je het een keer wilt bekijken. Het staat op de kruising Eendrachtsplein, Oude- en Nieuwe Binnenweg, Westersingel. Ooit was het echt een huisje waar je op de tram kon wachten. Tegenwoordig is het een kebabzaak. Zonder nachtvergunning.
Na middernacht gingen de gordijnen bij Bar Bodega Het Oude Tramhuis altijd dicht en ging iedereen aan de u-vormige bar zitten. Of je stond ‘tweede ring’ wachten tot er een kruk vrijkwam. Er pasten hooguit dertig mensen in dé nachtkroeg van Rotterdam.
Het Oude Tramhuis, had een apart betaalsysteem. Ze werkten met een kaart. Een systeem dat ik verder op weinig plekken ben tegengekomen. Je krijgt bij binnenkomst een kaart met veel vakjes. Elk drankje wordt op je kaart bijgeschreven en aan het eind van de avond reken je je kaart af. Vaak klopte de rekening niet helemaal, maar niemand klaagde daar echt over.
Wanneer je je kaart verloren was moest je tweehonderd gulden contant aftikken. Er bestaan fabels dat mensen hun kaart met opzet kwijtraakten, omdat ze voor meer dan tweehonderd gulden hadden opgezopen, maar ik ben daar zelf nooit bijgeweest.
3. In mijn eerste HBO-jaar, gingen alle eerstejaars op introductiekamp. Ik hou van dat soort kampen. Niet eens zozeer introductiekampen, maar kampen in het algemeen.
Het kamphuis, onderdeel van een groot complex waar scholen en verenigingen hun jaarlijkse uitje plannen, stond in Lunteren. Onderweg was ik vrienden geworden met W. Ik had hem al gespot in het gebouw van de Hogeschool Rotterdam en het leek mij wel een geschikte gozer. W kwam uit Brabant en was sportief genoeg om daar zelf grappen over te maken. Hij zei: ‘Ik ben met de trein gekomen, dat is weer eens wat anders dan de huifkar en de trekschuit’. Ik besloot vanaf dat moment om die week eens even de boel op stelten te zetten met W.(Over W heb ik nog zat verhalen te vertellen, maar dat misschien later).
De slaapzalen werden ingedeeld. Alle jongens lagen bijelkaar op de grootste zaal en W en ik kozen ervoor om allebei een benedenbed van een stapelbed te kiezen. Naast elkaar.
Alle jongens lagen een beetje op bed te niksen, het programma zou pas over een uur beginnen en buiten scheen de zon. Ik zei tegen W: “Laten we ons bed maar even in orde gaan maken, dan hoeven we dat vannacht niet meer te doen”. W vond het best. W vond alles wat ik deed prima.
De andere jongens lagen nog op hun onopgemaakte brits. Een jongen met een bril en een scheiding probeerde populair te doen. “Hey jongens” riep hij tegen de rest. “De mietjes van de zaal hebben we al gevonden, die zijn nu hun bed al aan het opmaken…haha”. Een groepje jongens die hij al op de heenreis om zich heen had verzameld lachte mee.
“Je moet je muil houden, kneus” zei ik. “Mensen die vrijwillig op Guus Meeuwis lijken, mogen sowieso niet praten.” Nu lachten meer mensen. Na wat krachttermen van onze kant, prepareerden W en ik ons bed en verlieten de slaapzaal. De jongen met de bril en de scheiding heette vanaf toen Guus. W en ik( in samenwerking met K, B en E) hebben hem nog twee dagen gepest met zijn Guus-uiterlijk, vooral ‘s nachts. Zijn echte naam zou ik niet eens meer weten. Zolang hij op de opleiding heeft gezeten, noemde iedereen hem Guus.
4. Het probleem bij Bar Bodega het oude Tramhuis was de uitsmijter. Hij liet je niet altijd binnen. Ten eerste omdat Het Tramhuis maar dertig klanten kon behappen, maar bovenal omdat hij gewoon een chagrijnige boerenlul was, die daar alleen stond voor zijn knakie fooi. Als je al naar binnen mocht, maakte hij je dat direct weer even duidelijk “Vergeet de portier niet straks hé!”.
De laatste keer dat ik in Het Tramhuis kwam, was ik maar vijf minuten binnen. Wat ik me ervan kan herinneren was het licht buiten. Dat betekent óf dat het in de zomer laat in de avond was óf ’s ochtends vroeg. Er zat geen hond in die toko en we deden met zijn drieën een drankje en we zijn even gaan pissen. Naar de wc gaan in Bar Bodega Het oude Tramhuis was sowieso een hele onderneming, je moest een levensgevaarlijke steile wenteltrap af. Aangezien er weinig mensen geheel nuchter in Het Tramhuis waren, lazerde er iedere avond wel weer iemand naar beneden.
Omdat het zo stil was, hadden we niet veel trek om te blijven hangen. Dus na één drankje rekenden we de kaart af en zowaar klopte de rekening daardoor een keer! Bij het passeren van de portier drukte ik hem een riks in zijn vuist. Stapmaatje N had hoogstwaarschijnlijk geen knaak meer, maar omdat hij maar een paar minuten binnen was geweest, dacht hij dat een gulden wel genoeg zou zijn.
” Wat denk je dat we hier staan te doen?” vroeg de uitsmijter. “We staan hier met zijn tweeën en jij geeft ons één gulden”. Ik wilde iets zeggen van “We zijn ook maar drie minuten binnengeweest”, maar N was me voor en zei: “Dan kunnen jullie lekker allebei een perenijsje kopen, hondenlul”. De uitsmijter maakte een paar dreigende stappen richting ons, maar wist dat hij de sprint toch ging verliezen.
Daarna mochten we nooit meer naar binnen.
5. Mijn eerste stappen in ‘het uitgaansleven’ waren in de Mauritsbar. Ik was een jaar of vijftien en uitgaan betekende in die tijd: op zaterdag om een uur of acht richting de stad; met vier klasgenoten naar de Mauritsbar; heel de avond tafelvoetbal spelen en twee cola drinken; voordat de uitsmijter kwam weggaan, zodat je hem geen fooi hoefde te geven; een Big Mac menu halen en de laatste metro naar huis pakken (mijn vader kwam me ook vaak ophalen).
Qua uitgaan stelde die hele Mauritsbar ook weinig voor. Er kwamen vage mensen, dat wel. Ooit sprak ik er met Turk van een jaar of veertig, die beweerde dat hij glas kon eten. Toen hij vroeg wat hij van me kreeg, als hij een hap uit zijn glas zou nemen. Zei ik:”Je krijgt niks van me, maar ik geloof je gewoon niet”. Toen nam hij een hap van zijn glas en begon er smakelijk op te kauwen. Nadat hij het glas door had geslikt, gaf ik hem toch maar een nieuw drankje. De muziek in de Mauritsbar was ook waardeloos. Veel top veertig, net als in Het Oude Tramhuis, dat letterlijk op een steenworp afstand lag, Scatman John en Gala. Op een avond hoorde ik er voor het eerst Per Spoor (kedeng, kedeng) van Guus Meeuwis. Het bleef lang in mijn hoofd zitten.
Een paar weken later was de tafelvoetbal verdwenen, waarschijnlijk omdat ze doorhadden dat we het heel de avond bezet hielden en maar een paar colaatjes dronken.
We gingen voortaan naar ‘De Grapevine’, een kroeg waar je spelletjes kon spelen en boven Shoarma kon eten.
6. Het moet een uur of zes ’s nachts zijn geweest. Leuke avond. Afzakkertje in Het Oude Tramhuis, een half jaar voordat we voorgoed niet meer welkom waren vanwege de perenijsjesactie. Binnen was het druk. Zeker twintig man. We hadden een barkruk en hadden daardoor direct contact met de kastelein. Daardoor ging het harder met de drankjes, waardoor de kans op een verkeerde rekening groter werd. Om zes uur in de morgen maak je je daar minder druk om, dat weten zij ook.
Er kwamen twee jongens binnen, ouder dan wij. Eén blank met bril en een scheiding in zijn haar, één donkere jongen met een haakneus. Ze stonden tweede ring, achter ons.
Er stond weer eens slechte muziek op, ‘De Après Skihut deel 1′. Om zes uur ’s ochtends, met de gordijnen dicht, kun je dat best meezingen vind ik. De jongen met de scheiding dacht daar anders over. ‘Dat is slecht voor je stembanden, schreeuwde hij, om mijn geschreeuw te overtreffen’. ‘Lekker belangrijk’ beet ik hem toe. De jongens begonnen aan te pappen, maar ik had geen zin in deze gasten. Ik vond ze rete-irritant. Negeren werkte niet bij de jongens van de tweede ring, dan maar afbluffen dacht ik. “Weet jij dat je op Guus Meeuwis lijkt?” snauwde ik.
Ik had dat zinnetje na het introductiekamp vaker gebruikt en het had tot nu toe altijd gewerkt om mensen voor lul te zetten” Dat hoor ik wel vaker” zei de jongen met de scheiding.
Omdat hij niet afdroop na mijn kat, besloot ik de jongens in ons territorium toe te laten. Toen er rustigere muziek op werd gezet en ik stopte met schreeuwen van foute muziek, papte de jongen weer aan. Hij vroeg wat ik deed in het dagelijks leven.
Dat vind ik altijd een typische vraag voor mensen die een beroep hebben waarvan niemand echt weet wat het betekent. Ik vertelde dat ik student was, maar ik voor de rest weinig zin om hem verder te vertellen wat mijn plannen en doelen waren in het leven. Deels omdat ik zelf nog geen idee had, deels omdat ik dat gewoon saaie gesprekken vind. Helemaal in het Tramhuis.
Om er een beetje overheen te lullen en uit beleefdheid vroeg ik wat hij deed.
‘Ik zit in de entertainment’ zei de bril. ‘Entertainment? Ben je goochelaar ofzo?’ vroeg ik een beetje smuikend. ‘Ik zing’ antwoordde hij vrij kalm. ‘Wat zing je dan?’ vroeg ik nieuwsgierig? ‘Nou, bijvoorbeeld Kedeng Kedeng’.
‘Flikker op man’ zei ik. ‘Jij bent écht Guus Meeuwis niet, je lijkt er misschien wel op, maar de échte Guus Meeuwis heeft een veel dikkere kop dan jij’.
Vreemd genoeg vatte hij mijn laatste opmerking op als een compliment.
‘Wat krijg ik van je als ik wel Guus Meeuwis ben?’, vroeg hij. ‘Niks’, antwoordde ik, ‘maar ik geloof je gewoon niet’. Wannabe-Guus pakte daarop zijn portemonnee, en toonde mij z’n rijbewijs. Gustaaf Stephanus Modestus Meeuwis. Guus vroeg om een drankje. ‘Ik had al gezegd dat je niks zou krijgen, en daar blijf ik bij!’ Een Turk die glas kan eten, vind ik knapper.
Toen Guus doorhad dat ik geen interesse had in zijn bekendheid, begon hij deze elders uit te venten. Hij liet zijn kaart achteloos op de bar liggen.
Ik drukte de kaart achterover, pakte de gevaarlijke draaitrap naar beneden en spoelde het gele kartonnetje door de WC. Guus moest bij vertrek 200 gulden dokken, maar kwam daar onderuit door zijn rijbewijs aan te tonen dat hij de echte Guus was. Hij moest dan wel zijn handtekening achterlaten op de achterkant van een bierviltje!
Guus is een kneus, maar dat wisten W en ik al lang!
Verklaard een hoop van je norse Guus Meeuwis grappen. Oja, in Madrid maakte het tijdstip, de drank en het etablisiment niets uit of jij ging zingen of niet 😉